Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hoge pluimen
aan de einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots verband.
De lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
door grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.
Dit prachtige gedicht van Hendrik Marsman zag ik voor het eerst bij mijn oudoom en oudtante in Apeldoorn, minstens 10 of misschien wel 15 jaar geleden. Het was een sticker voor op het raam, en hoewel ze er wel meer hadden, is dit de enige die is blijven hangen. Als ik het in mijn hoofd opzeg zorgt het ritme er voor dat het bijna meditatief werkt. Het gedicht roept bij mij een gevoel van ontzag op voor de kracht van het water en respect voor de mensen die in ons waterrijke land hebben gezorgd en nog dagelijks zorgen dat we droge voeten houden. Het roept een gevoel van ontroering op voor het mooie en romantische beeld dat Marsman schetst.
Het afgelopen jaar ben ik vier keer per week van Leiden naar Ter Aar gereden, dwars door het Groene Hart. En iedere dag als ik de brug over de A4 voorbij was, keek ik genietend naar de polder, waar ik naast de populieren, boerderijen en kerktorens vooral ook de typisch Hollandse molens zag. Zon of regen, zomer of winter, het Nederlandse polderlandschap is prachtig. Nu ik na mijn vakantie aan een andere baan ga beginnen, zal ik dit genietmomentje helaas niet meer op deze manier beleven, al weet ik zeker dat er nieuwe genietmomentjes gaan komen. Het beeld van de mooie omgeving zal ik, net als het gedicht van Marsman, niet meer uit mijn hoofd krijgen.